Sinds 1 april 2017 moet u als kwartaalaangever geen BTW-voorschotten meer betalen. Hiertegenover staat dat u nu, net als maandaangevers, gehouden bent om een decembervoorschot te betalen.

Als kwartaalaangever heeft u hiervoor 2 keuzes:

Voor maandaangevers blijft alles bij het oude. Zoals voorheen moet men een voorschot betalen op de verschuldigde BTW voor de maand december. Het voorschot is gelijk aan het bedrag aan BTW dat u verschuldigd bent over alle handelingen van 1 december tot 20 december, verminderd met de aftrekbare BTW die u over deze periode heeft. Dit voorschot moet, net zoals bij de kwartaalaangever betaald worden vóór 24 december. Ook hier heeft men de keuze om een voorschot te betalen dat gelijk is aan het te betalen saldo van de BTW-aangifte van november.

Minister van financiën Johan Van Overtveldt schaft de betalingen van de kwartaalvoorschotten af. Deze wijziging werd in de beleidsnota van de minister opgenomen in het kader van de verdere vereenvoudiging van de BTW-regelgeving en zal nu worden uitgevoerd.

Hoe werkt het systeem?

Indien u kwartaalaangever bent diende u uiterlijk de 20ste van de tweede en derde maand van elk kwartaal een voorschot te betalen.

Om het bedrag van de voorschotten te berekenen moest men kijken naar rooster 71 van de BTW-aangifte. In rooster 71 staat namelijk de verschuldigde BTW van het betreffende kwartaal. Stond er in rooster 71 een bedrag, dan moest men voorschotten betalen in de tweede en derde maand. Dit voorschot was dan gelijk aan 1/3 van rooster 71. Indien er niets in rooster 71 stond, moesten er geen voorschotten betaald worden.

Afschaffing voorschotten

Vanaf 1 april 2017 zal het systeem van de kwartaalvoorschotten afgeschaft worden. Het KB zal op korte termijn gepubliceerd worden in het Belgisch Staatblad.

Om de kwartaalaangevers en de maandaangevers op gelijke voet te behandelen, zal de kwartaalaangever wel uiterlijk 24 december van het kalenderjaar verplicht zijn een voorschot te betalen op de belasting die verschuldigd is over zijn handelingen van het 4° kwartaal van hetzelfde jaar.

Intracommunautaire leveringen van goederen zijn vrijgesteld van BTW. Maar om deze vrijstelling te bekomen moet men wel het bewijs kunnen leveren van uitvoer van de goederen. En hier wringt het schoentje dikwijls. Het is niet altijd evident om dit bewijs te kunnen leveren, vooral als de koper zelf instaat voor het vervoer. Men kan dit doen aan de hand van contracten, bestelbonnen, vervoerdocumenten, betalingsstukken, enz. Elk bewijsstuk is toegelaten, maar geen enkel bijzonder stuk op zich is voldoende of onmisbaar. Om dit te vereenvoudigen heeft men het ‘bestemmingsdocument’ in het leven geroepen.

Het bestemmingsdocument

Het ‘bestemmingsdocument’ kan gelden als alternatief bewijs, maar is niet verplicht. Men kan kiezen om dit document te gebruiken bij een intracommunautaire levering.

Voorwaarden :

Vermeldingen :

Het document moet worden ondertekend door een persoon die door de koper werd aangeduid en hij moet hiervan de leverancier vooraf op de hoogte brengen. Het document moet worden ondertekend binnen de 3 maanden na de periode waarop het betrekking heeft.

Het ‘bestemmingsdocument’ geldt als alternatief bewijs. Dit wil zeggen dat de administratie nog altijd de mogelijkheid heeft om andere documenten op te vragen om de echtheid van de transactie te kunnen controleren. Men blijft dus verplicht om facturen, bestelbonnen, vervoerdocumenten, contracten, betalingsstukken, enz. bij te houden.

Deze maatregel werd door de administratie als proef ingevoerd en indien men hiervan misbruik of niet-naleving zou vaststellen, behoudt de administratie zich het recht om deze regel terug in te trekken.

De ouderdomsvereiste van een woning voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% voor renovatiewerken wordt vanaf 2016 verhoogd van 5 jaar naar 10 jaar.

Deze wijziging werd door de Ministerraad van 27.11.2015 goedgekeurd en gaat in op 1 januari 2016.

Wanneer is nu het BTW-tarief van 6% van toepassing ?

Het BTW-tarief van 6% is, vanaf 01.01.2016, van toepassing bij werken in onroerende staat, indien:

Het BTW-tarief van 21% is, vanaf 01.01.2016, van toepassing bij werken in onroerende staat, indien:

 

Overgangsmaatregel

De Minister van Financiën voorziet in de volgende overgangsmaatregel:

“Werkzaamheden onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunningsplicht of meldingsplicht waarvoor de aanvraag of melding is gedaan uiterlijk op 31.12.2015 kunnen blijven genieten van de toepassing van 6% btw in de mate dat de betrokken facturen worden uitgereikt uiterlijk op 31.12.2017.

Hetzelfde geldt voor contracten met vaste datum die zijn opgemaakt uiterlijk 31.12.2015.”

OPGELET: de overgangsmaatregel is van belang voor:

-de werken die uiterlijk 31.12.2015 nog niet voltooid zijn en die vóór die datum nog niet volledig gefactureerd of betaald zijn;

-de werken die starten na 31.12.2015.

Wanneer men goederen verkoopt vanuit België aan een BTW-plichtige koper die gevestigd is binnen de EU, moet er geen BTW aangerekend worden. Men noemt dit een “vrijgestelde intracommunautaire levering”. Maar om deze vrijstelling te bekomen moet men wel het bewijs kunnen leveren dat de goederen over de grens zijn gegaan. We bespreken in het kort waarmee men rekening moet houden bij dergelijke verkopen.

 

Geldig BTW-nummer van de klant

Als eerste moet men de geldigheid van het BTW-nummer van de klant controleren. Dit kan men doen via internet op de “VIES” website op het volgende adres : http://www.europa.eu/taxation_custums/vies/?locale=nl

Wij raden ook aan, als men de controle heeft gedaan en het BTW-identificatienummer blijkt juist te zijn, dit af te printen en bij te houden als bewijs.

 

Intracommunautair vervoer

De goederen moeten worden vervoerd van België naar een ander lidstaat van de EU. Als verkoper moet men dit bewijs kunnen leveren. Als men dit bewijs niet kan leveren zal de levering geacht worden plaats te vinden in België en zal er Belgische BTW verschuldigd zijn. Wanneer de verkoper zelf het vervoer regelt, zal het meestal geen probleem zijn, omdat hij zal beschikken over de nodige vervoerdocumenten. Maar als de koper zelf het vervoer regelt, is het vaak moeilijker om de nodige bewijsstukken te verzamelen.

 

Welke bewijsstukken ?

De verkoper moet in het bezit zijn van documenten waaruit de echtheid van het vervoer van de goederen moet blijken. Dit bewijs moet geleverd worden aan de hand van een geheel van overeenstemmende documenten, die courant worden gebruikt in het handelsverkeer, die het vervoer effectief aantonen. Elk bewijs is toegelaten, doch geen enkel bijzonder document is voldoende noch onmisbaar.

Volgende documenten kunnen als bewijs dienen :

Vervoermiddelen

Indien de koper het vervoermiddel in België koopt en zelf het voertuig meeneemt, is het vervoer moeilijk te bewijzen. Indien de koper het voertuig zelf gaat gebruiken in zijn lidstaat, moet deze normaal een kopie van het inschrijvingsbewijs van de wagen kunnen bezorgen, dat als bewijs van uitvoer kan dienen. Gezien de verkoper op het moment van de verkoop van de wagen over weinig bewijsmiddelen beschikt, is het aangewezen om de koper een waarborgsom te laten betalen voor het bedrag van de eventuele Belgische BTW, om deze laatste aan te sporen de nodige bewijsmiddelen te verstrekken.

 

Besluit

Uit voorgaande blijkt dat het niet altijd eenvoudig is om het bewijs van vervoer te kunnen leveren. Er bestaat ook geen enkel document op zich dat dit bewijs kan leveren. Het moet gaan om een geheel van documenten die het effectieve vervoer moeten kunnen aantonen.

Als er twijfel is, kan men veiligheidshalve Belgische BTW aanrekenen of een waarborgsom vragen tot men van de klant de nodige bewijsmiddelen heeft ontvangen. Want ingeval men geen BTW heeft aangerekend en achteraf blijkt dat er niet voldoende bewijs kan geleverd worden aangaande de uitvoer, zal de verkoper Belgische BTW moeten betalen verhoogd met boete en intresten.

Volgens het Koninklijk Besluit nummer 1, artikel 5 van het BTW Wetboek dient de factuur de volgende vermeldingen te bevatten :

  1. de datum van uitreiking;
  2. het volgnummer dat ze worden ingeschreven in het boek voor uitgaande facturen;
  3. de volledige identiteit van de belastingplichtige leverancier van de goederen of van de dienstverrichter :
    – de naam of de maatschappelijke benaming;
    – het adres van zijn administratieve of maatschappelijke zetel;
    – zijn BTW-identificatienummer;
  4. wanneer de schuldenaar de leverancier van de goederen of de dienstverrichter is die niet in België is gevestigd en :
    – een aansprakelijke vertegenwoordiger heeft : identiteit, adres en hoedanigheid aansprakelijk vertegenwoordiger
    – vertegenwoordigd is door een erkend persoon : identiteit, adres, BTW-identificatienummer en hoedanigheid erkend persoon
  5. de volledige identiteit van de afnemer :
    – naam of maatschappelijke benaming;
    – adres van de afnemer;
    – zijn BTW-identificatienummer (indien van toepassing);
  6. wanneer de schuldenaar de medecontractant is die niet in België is gevestigd en :
    – een aansprakelijke vertegenwoordiger heeft : identiteit, adres en hoedanigheid aansprakelijk vertegenwoordiger
    – vertegenwoordigd is door een erkend persoon : identiteit, adres, BTW-identificatienummer en hoedanigheid erkend persoon
  7. de datum waarop het belastbaar feit (datum levering of voltooiing van de dienst) heeft plaatsgevonden of de datum van de incassering van de prijs of een deel ervan, voor zover die datum vastgesteld is en verschilt van de uitreikingsdatum van de factuur;
  8. de gegevens die nodig zijn om de aard van de handeling en het tarief van de verschuldigde BTW vast te stellen, inzonderheid de gebruikelijke benaming van de geleverde goederen en van de verstrekte diensten en hun hoeveelheid alsook het voorwerp van de diensten;
  9. voor elk tarief of elke vrijstelling, de maatstaf van heffing, de eenheidsprijs exclusief BTW, evenals de eventuele vooruitbetalingskortingen, prijskortingen en –rabatten indien deze niet in de eenheidsprijs zijn begrepen;
  10. de vermelding van de tarieven van de verschuldigde BTW en het totaalbedrag van de verschuldigde BTW;
  11. indien de handeling van BTW is vrijgesteld, verwijzen naar de bepaling krachtens dewelke ze is vrijgesteld;
  12. een verwijzing naar een vroeger uitgereikte factuur indien voor dezelfde handeling meerdere facturen worden opgesteld;

Sinds 1 januari 2011 mag men, voor bedrijfsmiddelen met gemengd gebruik, slechts de BTW in aftrek brengen in verhouding tot het effectief beroepsgebruik. Maar vooral bij personenwagens leverde dit nogal wat praktische problemen op. Daarom liet de fiscus in 2011 toe dat men de oude regeling nog mocht gebruiken. Over wat er in 2012 moest gebeuren was nog geen duidelijkheid. De administratie schept nu meer duidelijkheid en komt met 3 methodes op de proppen. We bespreken ze hier in het kort.

Methode 1

Volgens de eerste methode dient de belastingplichtige een “rittenadministratie” bij te houden. Dit betekent dat men voor elke beroepsmatige verplaatsing volgende gegevens dient bij te houden : datum, eindadres, aantal afgelegde kilometers per rit, en totaal aantal (beroeps)kilometers per dag. Dit totaal aantal afgelegde beroepsmatige kilometers moet men dan ieder jaar vergelijken met het totaal aantal gereden kilometers, om tot een percentage beroepsmatige kilometers te komen. Zo bekomt men dan uiteindelijk het percentage van de aftrekbare BTW, die maximaal 50% kan bedragen.

Men dient deze rittenadministratie bij te houden voor ieder voertuig. Woon-werkverkeer wordt beschouwd als privégebruik en tellen dus niet mee als beroepsmatige verplaatsingen.

Methode 2

Wie een “rittenadministratie” niet ziet zitten, kan gebruik maken van een forfait. De privé-verplaatsingen worden dan berekend aan de hand van de volgende formule :

afstand woon-werk x 2 x 200 + 6000 x 100

totale afstand

De 6000 staat voor de overige privé verplaatsingen en de 200 voor het aantal werkdagen in een jaar. Ook hier kan men maximaal slechts 50 % BTW aftrekken.

Voorbeeld : Een werknemer krijgt een wagen ter beschikking en woont 25 kilometers van het werk. In dat jaar heeft de wagen in totaal 20 000 kilometers gereden.

25 x 2 x 200 + 6000 x 100

20 000

Men komt dan op 80 % privégebruik met als gevolg dat de BTW slechts voor 20 % aftrekbaar is.

Methode 3

Deze methode is alleen bestemd voor bedrijven met een wagenpark van minstens 4 voertuigen. Indien men minstens 4 voertuigen heeft, mag men kiezen voor een algemeen forfait waarbij de aftrek 35 % bedraagt. De administratie beschouwt deze methode als een proef.

Deze methode kan interessant zijn voor bedrijven die het ter beschikking stellen van een auto beschouwen als een deel van het loon en waarbij de werknemer geen of nauwelijks beroepsmatige kilometers maakt. Volgens de methodes 1 en 2 zou anders de aftrek vaak nul kunnen zijn.

Indien men kiest voor deze methode dient men deze voor 4 jaar toe te passen en geldt dit voor gans het wagenpark van de onderneming.

Herzieningen

Bij methode 1 en 2 zal er jaarlijks een herziening moeten berekend worden omdat de percentages ieder jaar kunnen wijzigen. Men heeft ook de mogelijkheid om methode 1 en 2 te combineren. Methode 3 kan men niet combineren met een andere methode.

Overgangsregeling voor 2012

Deze regels zijn met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2012. In de praktijk zijn ze echter van toepassing vanaf 1 januari 2013 omdat men voorziet in een overgangsregeling voor 2012.

Men mag ook, net als voor 2011, de oude regeling toepassen. Wie de nieuwe regels wil toepassen, mag dat al doen. Omdat men niet altijd al de nodige gegevens heeft kunnen verzamelen, staat de fiscus toe,dat als men voor 2012 methode 1 of 2 wil toepassen, de verzamelde cijfers voor de tweede helft van 2012 ook gebruikt mogen worden voor de eerste helft van 2012.

Besluit

Het is vanzelfsprekend dat voor wagens die weinig kilometers maken de oude regeling voordeliger is dan de nieuwe. Men moet wel rekening houden dat, indien men kiest voor de oude regeling, men nog altijd de BTW moet herzien op de voordelen alle aard. Men moet dan, voor de berekening van de BTW-herziening, ook rekening houden met de nieuwe fiscale berekening van de voordelen op de wagens.
Volgens de nieuwe regeling moet men geen BTW herzien op de voordelen.

Met de nieuwe regeling moet men bovendien bij de verkoop van een personenwagen slechts de helft van de BTW aanrekenen. Dit kon ook een goede reden zijn om te kiezen voor de nieuwe regeling in 2012.

Vanaf 1 januari 2013 gelden er een aantal nieuwe regels inzake de aftrek en de opeisbaarheid van de BTW.  De nieuwe regels zijn van toepassing voor de elektronische facturen, maar gelden ook voor de gewone papieren facturen. Wij gaan het hier enkel hebben over de papieren facturen.

Voortaan maakt het louter uitreiken van een factuur vóór de levering of betaling, de BTW niet meer opeisbaar.

 

De BTW en de factuur

Tot op heden kon men enkel de BTW aftrekken als men een factuur had. Vereiste is dat de factuur alle verplichte BTW-vermeldingen bevat. Zonder de verplichte BTW-vermeldingen is de BTW niet aftrekbaar.

Vanaf 2013 zal de factuur op zich niet automatisch recht op BTW-aftrek geven. Net zoals bij de elektronische facturen moet men ook bij de gewone facturen de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud kunnen waarborgen. Men moet  vanaf nu kunnen aantonen dat de factuur overeenstemt met een werkelijke levering. Elke bedrijfscontrole die een betrouwbaar controlespoor tussen een factuur en een levering van een goed of een dienst aantoont, kan worden gebruikt om deze waarborg te leveren. Die bedrijfscontroles kunnen bijvoorbeeld bestaan in het in overeenstemming brengen van bewijsstukken van de onderneming, waardoor wordt aangetoond dat de facturering deel uitmaakt van een geïntegreerd bedrijfs- en boekhoudproces en niet als een alleenstaand proces. Een betrouwbaar controlespoor moet een verband kunnen aantonen tussen de handeling en de facturering, zodat kan worden gewaarborgd dat de uitgereikte factuur een handeling weerspiegelt die werkelijk heeft plaatsgevonden.

Concreet betekent dit dat men naast de factuur ook nog een bestelbon of leveringsbon moet hebben. Ook onderliggende contracten of transportbewijzen kunnen als bewijs dienen. Kortom al de stukken die de uiteindelijke factuur ondersteunen dienen bijgehouden te worden om recht op aftrek te hebben.

 

Opeisbaarheid van de BTW

Vandaag komt de regeling er samengevat op neer dat de BTW in beginsel opeisbaar wordt op het moment van levering of voltooiing van de dienst. Op dat moment moet de leverancier de BTW doorstorten en kan de afnemer de BTW aftrekken. Een uitzondering is er echter wanneer er op voorhand een factuur wordt uitgereikt of een betaling wordt ontvangen. Dan is de BTW opeisbaar op het moment dat de factuur wordt uitgereikt of de betaling wordt ontvangen.

Vanaf 1 januari 2013 zal deze regeling bij vooruitbetalingen wijzigen. De nieuwe regeling bepaalt dat “indien vooruitbetalingen worden gedaan alvorens de goederen zijn geleverd of diensten zijn verricht, de belasting opeisbaar wordt op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetaling, ten belope van het ontvangen bedrag”. Dus enkel een betaling vóór de levering of voltooiing van de dienst, kan de BTW vooraf opeisbaar maken. Dit heeft als gevolg dat een voorafgaande factuur de BTW niet meer opeisbaar maakt, tenzij de betaling gelijktijdig gebeurt. Dit heeft ook zijn gevolgen voor het ogenblik waarop de BTW aftrekbaar wordt.

Dwz dat als men een voorschotfactuur opmaakt, de BTW niet meer moet afgedragen worden en ook niet meer aftrekbaar is, tot de datum van betaling of uiteindelijke levering of voltooiing van de dienst.

Maar de wetgever geeft zelf aan dat wij artikel 51, §1, 3° niet uit het oog mogen verliezen. Dit artikel bepaalt dat de belasting verschuldigd is door eenieder die op een factuur BTW vermeldt, zelfs indien er geen goed werd geleverd noch een dienst werd verstrekt. Deze bepaling is er voornamelijk om fiscale fraude tegen te gaan. Dit wil dus zeggen dat indien men een voorschotfactuur maakt, zonder dat deze wordt betaald, de BTW onmiddellijk moet afgedragen worden, maar deze BTW is niet meer aftrekbaar bij de afnemer tot deze factuur betaald is of de levering van het goed of de dienst heeft plaatsgevonden. Maw de leverancier moet de BTW  wel al betalen, maar de afnemer kan de BTW nog niet aftrekken.

Het is niet meteen duidelijk wat de wetgever met deze toelichting juist heeft bedoeld, maar het lijkt erop dat men wil zeggen dat een onderneming niet zomaar een factuur mag uitreiken vooraleer de levering of betaling heeft plaatsgevonden. Het spreekt dus voor zich dat men vanaf 2013 voorzichtig moet zijn met het opmaken van voorschotfacturen en dat dit een aanpassing van de boekhouding vereist.

 

Er is een nieuw artikel 45, § 1 quinquies geïntroduceerd in het BTW-Wetboek, die in werking is getreden vanaf 1 januari 2011. Dit is in overeenstemming met de volledige omzetting van artikel 168bis van de Europese BTW-richtlijn dewelke vermeldt dat het recht op aftrek moet beperkt worden wanneer er privégebruik is. In casu was dit enkel voor onroerende goederen, maar nadien werd dit ook uitgebreid naar alle roerende goederen.

Dit nieuw artikel 45, § 1 quinquies luidt als volgt :

“Ten aanzien van de uit hun aard onroerende goederen en de andere bedrijfsmiddelen en diensten die op grond van artikel 48, § 2 aan de herziening zijn onderworpen en behoren tot het vermogen van de onderneming van de belastingplichtige, en die zowel voor doeleinden van zijn economische activiteit als voor zijn privé-doeleinden of voor de privé-doeleinden van zijn personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van zijn economische activiteit worden gebruikt, mag de belastingplichtige de belasting geheven van de goederen en de diensten met betrekking tot die goederen slechts tot beloop van het gebruik voor doeleinden van zijn economische activiteit in aftrek brengen.”

Eenmanszaken

Voor  eenmanszaken wijzigt er in feite niets. De BTW op aankopen van investeringen was vroeger slechts aftrekbaar in de mate waarin die beroepsmatig werden gebruikt. Kocht men een computer die men voor 50 % voor privédoeleinden gebruikte dan was de BTW slechts voor 50 % aftrekbaar. Dit principe blijft hetzelfde voor eenmanszaken.

Vennootschappen

Voor vennootschappen kon men, tot voor 1 januari 2011, de BTW volledig aftrekken, zelfs al werden de investeringsgoederen gedeeltelijk privé gebruikt. Men diende dan wel een voordeel van alle aard te weerhouden. Dit voordeel is inclusief BTW, waardoor er een gedeelte van de BTW moest doorgestort worden aan het BTW-Ontvangkantoor.

Vanaf nu zal men ook in een vennootschap voor bedrijfsmiddelen, zowel goederen als diensten, die aan de herziening zijn onderworpen, de BTW-aftrek moeten beperken tot het beroepsmatig gebruik.

Personenwagens

Ook voor personenwagens is voortaan voor vennootschappen dezelfde regeling van toepassing als voor eenmanszaken, met dien verstande dat de BTW slechts voor maximum 50 % aftrekbaar is. Concreet betekent dit dat indien men een wagen voor slechts 30 % beroepsmatig gebruikt de BTW slechts voor 30 % aftrekbaar is. In dit geval dient er ook geen BTW meer verrekend te worden op het voordeel van de wagen. Indien de wagen voor meer dan 50 % aftrekbaar is blijft alles bij het oude. De BTW is dan voor slechts 50 % aftrekbaar, maar men dient dan wel nog BTW af te dragen op het voordeel van de wagen.

Een klein voorbeeld ter illustratie :

Beroepsgebruik                                        Aftrek                                          BTW op voordeel

           70 %                                                      50 %                                             ja (coëff 1,0855)

           50 %                                                      50 %                                             ja (coëff 1,0855)

           49 %                                                      49 %                                                        neen

           20 %                                                      20 %                                                        neen        

Huur van een wagen wordt niet beschouwd als een bedrijfsmiddel, waardoor de aftrekbeperking van 50 % blijft, ongeacht het beroepsmatig gebruik en dient er nog altijd de BTW op het voordeel afgedragen te worden.

Sinds 17 juni 2010 is er voor het verlaagde BTW-tarief voor bepaalde werken in onroerende staat geen registratie als aannemer meer vereist.
Of een aannemer al dan niet geregistreerd is, speelt dus geen rol meer in het kader van de reglementering inzake verplichte sociale en fiscale inhoudingen en hoofdelijke aansprakelijkheid. Het enige criterium dat nog speelt, is de vraag of de aannemer wel of geen sociale en/of fiscale schulden heeft.

Gevolgen van deze wijziging

Concreet dient men in de volgende situaties geen beroep meer te doen op een geregistreerde aannemer :

De afschaffing van de aannemingsregistratie voor dergelijke werkzaamheden heeft als gevolg dat men beroep kan doen op een aannemer uit de EER (Europese Economische Ruimte). Deze buitenlandse aannemer dient wel te beschikken over een Belgisch BTW-nummer en voor de werken Belgische BTW aan te rekenen.

Inkomstenbelastingen

Ondanks de afschaffing inzake BTW, blijft de aannemersregistratie nog altijd van belang in het kader van diverse gunstregelingen inzake inkomstenbelastingen. Zo zijn de volgende belastingverminderingen nog altijd afhankelijk van de voorwaarde dat de werken worden uitgevoerd door een geregistreerde aannemer :

Voor de eerste twee vermelde gunstregelingen heeft de regering de regeling versoepeld voor buitenlandse aannemers.